Onlangs deed de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een opmerkelijke uitspraak over de toepassing van de Vpb-zorgvrijstelling door een zorg-BV. De rechter oordeelde dat de BV de zorgvrijstelling kon toepassen, ondanks dat deze de winsten vrij kon uitkeren na aanpassing van de statuten. Zet de rechter hiermee het huidige beleid van de staatssecretaris van Financiën geheel buitenspel?
Onderwerpen

Waar ging de discussie over?

De BV exploiteert een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg voor volwassenen en bood zorg aan personen met een verstandelijke beperking of gedragsproblematiek. Drie natuurlijke personen houden uiteindelijk de aandelen van de BV. De aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) over het boekjaar 2015 was in geschil.

Er bestond geen discussie over de vraag of de instelling voldoet aan de werkzaamhedeneis. Kennelijk bestonden de activiteiten van de BV voor tenminste 90 procent uit kwalificerende zorgactiviteiten. Wel verschilden de BV en de Belastingdienst van mening over de vraag of de BV voldeed aan de winstbestemmingseis. De BV was van mening dat in de statuten voldoende was gewaarborgd dat zij de behaalde winsten uitsluitend konden aanwenden voor vrijgestelde zorgactiviteiten of een algemeen maatschappelijk belang. De Belastingdienst stelde dat de BV niet aan de winstbestemmingseis voldeed, omdat de uiteindelijke aandeelhouders van de BV natuurlijke personen zijn. Het vermogen was daardoor niet ‘in de dode hand’, wat volgens de inspecteur de toepassing van de zorgvrijstelling in de weg staat.

Wat oordeelde de rechter?

De rechter gaf aan dat de wet weinig aanknopingspunten biedt. In de wet staat over de winstbestemmingseis alleen:

"Een (…) lichaam is van de belasting vrijgesteld mits het lichaam van publiekrechtelijke aard is, dan wel, indien dat niet het geval is, het lichaam, zo het winst behaalt, deze uitsluitend kan aanwenden ten bate van een ingevolge het onderhavige artikel vrijgesteld lichaam of een algemeen maatschappelijk belang."

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst het woord ‘kan’ uit de wet moet uitleggen op basis van de geldende statuten van de belanghebbende. Er zijn geen aanknopingspunten dat de Belastingdienst rekening moet houden met de eventuele mogelijkheid van een statutenwijziging.

De rechter gaf ook aan dat er geen aanknopingspunten zijn voor de feitelijke eis van de Belastingdienst dat de BV de aandelen (uiteindelijk) moet houden door een lichaam dat is vrijgesteld op grond van de zorgvrijstelling.

Wat betekent dit voor het huidige beleid?

Het is opmerkelijk dat de rechter deze casus niet toetst aan het besluit over de zorgvrijstelling van de staatssecretaris van Financiën. Hierin stelt de staatssecretaris veel aanvullende eisen aan zorg-BV’s, waaronder een strenge aandeelhouderstoets. 

Het besluit is pas op 20 december 2018 in werking getreden en nog gewijzigd op 25 november 2019, dus na het boekjaar 2015 dat hier in geschil was. De wettekst wijzigde echter in al die jaren niet. Het besluit zelf is geen nieuwe wetgeving en ‘slechts’ de visie van de staatssecretaris van Financiën (en dus ook van de Belastingdienst) over de toepassing van de zorgvrijstelling. De uitlatingen in het besluit hebben dus geen wettelijke status. Zou dat de reden zijn dat de rechter het besluit niet meeneemt in zijn oordeel en zich alleen baseert op de (totstandkoming van de) wettekst? Als dat zo is, dan lijkt er geen basis te zijn voor de aandeelhouderstoets die is opgenomen in het beleid van de staatssecretaris. Dat betekent dat het besluit voor dat onderdeel dan buitenspel is gezet door de rechter.

Er is geen hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak. Er komt waarschijnlijk pas meer duidelijkheid als zich een nieuwe zaak aandient bij de rechter over de toepassing van de zorgvrijstelling.

Wilt u advies?

Meer weten over de juiste toepassing van de zorgvrijstelling? Neem dan contact op met onze Healthcare specialisten.