Familiebedrijven

Uitbreiding werkmaatschappij en overnamekas vallen onder bedrijfsopvolgingsregeling erfbelasting

Door:
Sylvia van der Burg-van der Weijden,
Manon van Doorn
father writing to notebook son using computer
Een belangrijke uitspraak van Rechtbank Gelderland voor familiebedrijven. Volgens een recente uitspraak van de Rechtbank in Gelderland kwalificeert meer vermogen als ondernemingsvermogen voor de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR), waardoor de verschuldigde erfbelasting wordt verlaagd. Het gaat hier om uitbreiding van belangen in werkmaatschappijen en door de inspecteur als overtollig bestempelde liquide middelen. Wat houdt deze uitspraak precies in? En wat betekent dit voor familiebedrijven?
Onderwerpen

Bedrijfsopvolgingsregeling erfbelasting

Wanneer een aandeelhouder aandelen in zijn holding bij leven schenkt of bij overlijden nalaat, wordt onder voorwaarden een voorwaardelijke vrijstelling schenk- of erfbelasting verleend op de verkrijging van ondernemingsvermogen. Op grond van deze regeling is tot een bedrag van 1.205.871 euro (2023) vrijgesteld en over het meerdere is 83% vrijgesteld. Een van de voorwaarden is de bezitseis.

Bezitseis BOR-erfbelasting

Voor het toepassen van de BOR geldt een bezitseis van 1 jaar bij overlijden en 5 jaar bij schenken. Deze eis houdt in dat:

  • De erflater gedurende één jaar voor het overlijden eigenaar was van de aanmerkelijkbelangaandelen; én
  • De holding, eventueel via werkmaatschappijen, gedurende deze periode een onderneming dreef.

Op welke manier dient de bezitseis te worden uitgelegd in de situatie dat het belang in een werkmaatschappij in deze bezitsperiode wordt uitgebreid? Hier heeft de Rechtbank nu over geoordeeld.

Rechtbank Gelderland

In de betreffende situatie is moeder, erflaatster, een van de aandeelhouders van een familiebedrijf. Zij overlijdt en haar aandelen in de holding vererven naar haar (klein)kinderen. Een jaar voor haar overlijden heeft de holding haar belang in een tweetal werkmaatschappijen uitgebreid. Daarnaast worden binnen de onderneming, zowel holding als werkmaatschappijen, effecten en liquide middelen aangehouden. Hoewel deze zaak gaat over verschuldigde erfbelasting, geldt deze ook voor toepassing van de BOR bij schenkbelasting in het geval van schenking van aandelen in de holding.

In tegenstelling tot de Belastingdienst, is de rechtbank van mening dat voor de uitbreiding van het belang in de twee werkmaatschappijen geen nieuwe bezitstermijn voor de BOR gaat lopen. De rechtbank oordeelt dat de holding en haar werkmaatschappijen als één objectieve onderneming moeten worden gezien, namelijk een onderneming in bakproducten. Binnen de holding zijn geen andere ondernemingen te onderscheiden, zoals bijvoorbeeld vastgoedontwikkeling of een logistiek bedrijf. Naar de visie van de rechtbank geldt geen nieuwe bezitstermijn, omdat sprake is van één objectieve onderneming en ondernemingsvermogen is gebruikt om een bestaand belang uit te breiden. Voldoende is dat er al langer dan een jaar een belang was. Omdat voor de initiële belangen in de werkmaatschappijen wordt voldaan aan de bezitstermijn, valt de (waarde van de) uitbreiding ook onder de vrijstelling van de BOR-erfbelasting.

Ook overige vermogensbestanddelen, zoals liquide middelen, van de holding en werkmaatschappijen kunnen tot het ondernemingsvermogen behoren waarop de BOR van toepassing is. Dat geldt als dit vermogen ter beschikking staat aan de onderneming of daar daadwerkelijk voor gebruikt wordt of gebruikt kan worden. Liquide middelen, effecten en onroerend goed die dienen ter versteviging van het bedrijf en niet dienstbaar zijn aan het persoonlijk belang van de aandeelhouders kunnen dan ook kwalificeren als ondernemingsvermogen. Duurzaam overtollig kwalificeert niet als zodanig. De Belastingdienst is in deze casus van mening dat een bedrag van 42,7 miljoen euro aan liquide middelen en effecten geen enkele functie vervult binnen de onderneming, ofwel overtollig zijn. De rechtbank oordeelt dat voor een bedrag van 29,75 miljoen euro voldoende is onderbouwd dat de liquide middelen en effecten worden aangehouden als financiële buffer voor onder andere het doen van overnames, onderhoud en investeringen. Hierbij is het belangrijk dat een dividendbeleid wordt uitgevoerd dat onafhankelijk is van het dividend dat wordt ontvangen uit de werkmaatschappijen, dat de holding als financieringsorgaan fungeert en dat dit onderbouwd is. Ook kwalificeren de liquide middelen van de werkmaatschappijen als werkkapitaal. Deze liquide middelen zijn verdeeld over de werkmaatschappijen en niet direct beschikbaar. Daarmee is dit werkkapitaal en niet overtollig.

Belang van deze uitspraak voor familiebedrijven

De uitspraak van de rechtbank is belangrijk voor familiebedrijven. De fiscale adviespraktijk verkeerde namelijk in onzekerheid over toepassing van de BOR op een uitbreiding van een belang in een werkmaatschappij. De rechtbank stelt nu duidelijk dat er geen afzonderlijke bezitseis geldt wanneer een aandelenbelang in werkmaatschappijen is uitgebreid in de bezitsperiode. Dit is relevant bij uitbreiding van werkmaatschappijen, maar ook bijvoorbeeld bij verhanging van een deelneming binnen het concern of wanneer, door inkoop van aandelen, het relatieve belang van de andere aandeelhouders stijgt.

De kennisgroep van de Belastingdienst heeft in juli 2023 over de bezitseis een ander standpunt gepubliceerd en stelt hierin dat wel een nieuwe bezitstermijn gaat lopen. Deze zienswijze van de Belastingdienst lijkt nu met de rechtbank uitspraak achterhaald. De Belastingdienst heeft nog wel de mogelijkheid in hoger beroep te gaan en zal dit naar verwachting ook doen gelet op het belang.

Daarnaast blijkt uit deze uitspraak dat met een goede onderbouwing (veel) meer liquide middelen en effecten tot het ondernemingsvermogen kunnen behoren. Voorwaarde is wel dat aangetoond kan worden dat dit vermogen dienstbaar is aan de onderneming en is verworven in het kader van normale bedrijfsuitvoering. Dit biedt mogelijkheden als er sprake is van een aanwezige overnamekas en/of wanneer er een investeringsbehoefte is.

De kwalificatie van liquide middelen en effecten als ondernemingsvermogen is ook belangrijk voor de inkomstenbelasting. Wanneer deze als ondernemingsvermogen kwalificeren, dan hoeft over dit deel van het vermogen niet direct te worden afgerekend in de inkomstenbelasting. De zogenoemde AB-claim (2023: 26,9%) over dit deel van het vermogen kan naar de toekomst worden doorgeschoven.

Contact

Wilt u weten waar de mogelijkheden liggen om uw onderneming fiscaal gunstig over te dragen aan de volgende generatie?   Bent u al op de hoogte van de geplande wijzigingen in de BOR? Of wilt u weten of uw testament en bedrijfsorganisatie optimaal zijn om de erfbelasting te minimaliseren bij uw overlijden? Wij praten u graag bij of download het whitepaper bedrijfsopvolging familiebedrijven.

Neem dan contact op met één van onze specialisten